Kind van beide kanten

Oorlogskinderen en de verscheurende erfenis van liefde en verwerping
In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog was er weinig ruimte voor nuance. De wereld was verdeeld in goed en fout, bevrijders en bezetters, slachtoffers en daders. In die morele helderheid was geen plaats voor kinderen die voortkwamen uit relaties met de vijand. En toch waren ze er. Velen. Kinderen van Nederlandse vrouwen en Duitse soldaten. Soms verwekt in liefde, soms in angst, soms in geweld. Maar hoe ze ook zijn ontstaan – hun bestaan was beladen. Deze kinderen droegen vanaf het begin een dubbel stigma. Hun moeders werden vaak weggezet als verraders, moffenmeiden. En zijzelf? Die hoorden er gewoon niet bij. Niet bij hun vader, die meestal spoorloos verdween. Niet bij hun moeder, die werd verstoten of gezwicht. En niet bij de gemeenschap, die haar oordeel al had geveld voordat zij hun eerste stap konden zetten.

Dubbele erfenis
Wat betekent het om kind te zijn van ‘de vijand’? Om te weten dat je vader niet alleen onbekend, maar ook ongewenst is? Om een afkomst te dragen waar schaamte op rust, geheimhouding, soms zelfs haat? Systemisch gezien ontstaat er dan een diepe innerlijke verscheurdheid. Deze kinderen maken deel uit van twee werelden – van twee systemen die met elkaar in oorlog waren. En ze dragen de lading van beide. Vanuit systemisch perspectief is elk kind loyaal aan beide ouders. Altijd. Ook als een ouder afwezig is. Ook als hij als vijand wordt gezien. Die innerlijke loyaliteit is krachtig en onbewust. Als een kind gedwongen wordt om één ouder te verwerpen, verwerpt het ook een deel van zichzelf. Dat kan zich uiten in gevoelens van schaamte, een gebroken identiteit of een levenslang zoeken naar erkenning.

De kracht van uitsluiting
In veel families werd over deze afkomst gezwegen. De vader was ‘iemand uit de oorlog’, of er werd helemaal niet over gesproken. Zo ontstond er een leegte, een ontbrekende plek in het systeem. En zoals we uit het systemisch werk weten: wat wordt uitgesloten, keert via een omweg terug. In verdriet, in onbegrip, in terugkerende conflicten of in lichamelijke klachten. Sommige oorlogskinderen kregen pas op latere leeftijd te horen wie hun vader was – of begonnen zelf te zoeken, als volwassenen. Vaak tegen de stroom in, tegen de wil van hun familie. Maar pas als beide ouders erkend worden, kan een kind zijn plek innemen in het systeem. Niet door te oordelen, maar door te zien wat is. Door te zeggen: “Jij bent mijn vader. Jij bent mijn moeder. En ik neem het leven van jullie beiden.”

Een opstelling onthult het veld
In opstellingen zien we soms hoe een oorlogskind in een onmogelijke spagaat leeft. De ene helft van het systeem kijkt hem aan met verachting – de andere helft is onzichtbaar, afwezig. De representant staat letterlijk tussen twee werelden. En pas wanneer beide ouders in beeld zijn gebracht, pas wanneer de dader- en de slachtofferkant erkend zijn, ontstaat rust. Niet door vergeving, maar door erkenning. In zulke momenten kan er iets verschuiven. Niet alleen voor het kind, maar ook voor de volgende generatie. Want kinderen van oorlogskinderen dragen vaak dezelfde verwarring. Ze voelen dat er iets niet klopt, zonder te weten wat. Systemisch gezien kan het dan helend zijn om alsnog de waarheid toe te laten – met alles wat erbij hoort.

De plek herstellen
Oorlogskinderen dragen een unieke last, maar ook een unieke mogelijkheid. Ze belichamen de brug tussen twee vijandige werelden. Als zij hun plek kunnen vinden en beide kanten in zichzelf kunnen eren, ontstaat er iets zeldzaams: innerlijke verzoening. Niet door het verleden goed te praten, maar door het te erkennen zoals het was. En misschien is dat wel de essentie van systemisch werk: dat zelfs in de meest verscheurde situaties een weg naar heelheid mogelijk is. Mits we durven kijken. Mits we durven zeggen: “Jij hoort erbij.” Dan kan de liefde weer stromen…