Oorlog, ontheemding en stil verdriet in het familiesysteem
De Tweede Wereldoorlog wordt in Nederland vaak geassocieerd met de Duitse bezetting, het verzet en de Jodenvervolging. Maar duizenden families dragen een andere oorlogservaring met zich mee – die van Nederlands-Indië. De Japanse bezetting, de interneringskampen, de bersiaptijd, de gedwongen repatriëring naar een koud en vreemd vaderland. Voor velen van Indische afkomst ligt daar de oorsprong van een onzichtbare pijn die nog generaties lang doorwerkt.
Het zijn verhalen die lang verborgen bleven. Omdat er niet over gesproken werd. Omdat men niet wilde klagen. Omdat het ‘al erg genoeg’ was. In veel Indische gezinnen werd gezwegen, gelachen, gegeten – maar niet verteld. Het gevolg: kinderen groeiden op in een sfeer van stil verdriet, onverklaarbare spanning of innerlijke onrust. En de kleinkinderen? Die dragen het nog steeds, vaak zonder te weten wat het precies is.
Ontheemd in je eigen leven
In het systemisch werk ontmoeten we regelmatig mensen van Indische afkomst die zich ontheemd voelen. Niet per se cultureel, maar existentieel. Alsof ze nergens echt thuishoren. Alsof hun leven ‘net naast’ dat van anderen loopt. Ze worstelen met identiteit, loyaliteit en een diep, soms woordeloos verdriet.
Systemisch gezien is dat begrijpelijk. Ze stammen af van mensen die hun huis, hun land, hun bezittingen én vaak hun waardigheid verloren. De repatriëring naar Nederland was voor velen geen thuiskeer, maar een nieuwe ontworteling. In plaats van welkom, kregen ze kou, afwijzing en het label ‘buitenlander’. Veel ouders probeerden zich aan te passen, hun kinderen te laten opgaan in de Nederlandse samenleving. Maar de prijs was hoog: verlies van taal, cultuur, roots – en een stil systeem van onderdrukte pijn.
Pijn die geen woorden kreeg
Wat niet gevoeld mag worden, zoekt andere uitwegen. In het familiesysteem uit dat zich bijvoorbeeld in chronische melancholie, fysieke klachten zonder duidelijke oorzaak, of een sterk verantwoordelijkheidsgevoel bij kinderen. In sommige gevallen zelfs in burn-out, depressie of bindingsproblemen. De onuitgesproken oorlog leeft voort in het lijf en hart van de volgende generatie. In een familieopstelling komt dit vaak aan het licht. Een jonge man voelt zich altijd ‘anders’, onzichtbaar. Hij begrijpt niet waarom hij zich niet kan binden, waarom hij zich overal buitengesloten voelt. In de opstelling verschijnt zijn grootvader, overlevende van een Japans interneringskamp. Zijn leed werd nooit genoemd, maar zijn energie is nog voelbaar aanwezig. De kleinzoon blijkt zich onbewust met zijn opa te hebben verbonden – uit liefde, uit loyaliteit, uit systeemtrouw. Pas als opa gezien wordt in zijn pijn, komt er rust.
Identiteit als puzzel
Voor Indische Nederlanders is identiteit vaak een complex thema. Ze kunnen worstelen met de vraag, wat is mijn plek.. Hun roots liggen deels in Europa, deels in Azië, gevormd door een koloniale realiteit die nooit echt verwerkt is. In systemisch werk is het belangrijk dat beide lijnen erkend worden. Zowel de Europese als de Indonesische achtergrond maken deel uit van het systeem – en mogen gezien en geëerd worden. Wanneer een kind wordt opgevoed met het impliciete signaal dat het zijn Indische kant moet vergeten of verbergen, ontstaat er innerlijke verdeeldheid. Alsof het ene deel niet mag bestaan. Dat kan leiden tot een gevoel van onvolledigheid of vervreemding. Door juist beide delen van de afkomst te erkennen – met hun schoonheid én hun schaduw – kan iemand zijn plek innemen als geheel mens. Een reis naar Indonesië kan hierin helend zijn. Niet als toeristische ervaring, maar als innerlijke ontmoeting. Voor veel jongeren uit Indische families betekent het de eerste echte verbinding met hun wortels. Ze staan op de plek waar hun voorouders leefden, proefden de lucht, voelden de warmte – en herkennen ineens iets van zichzelf. Zo’n reis opent vaak de deur naar erkenning, en daarmee naar rust.
Wat gezien mag worden, komt tot rust
De Indische oorlogservaring verdient zichtbaarheid – niet om de geschiedenis te herschrijven, maar om het familiesysteem de kans te geven te helen. In opstellingen kan het helpen om symbolisch eer te bewijzen aan de overlevenden, de verloren huizen, de verlaten graven. Door te buigen voor wat er gebeurd is, zonder oordeel, ontstaat ruimte voor rust.
En misschien is dat wel de grootste gift die de derde of vierde generatie zichzelf én hun voorouders kan geven: de erkenning dat ze mogen zijn wie ze zijn, met alles wat erbij hoort. De pijn, de schoonheid, het gemis – en het leven dat ondanks alles is doorgegeven.